Dada! Dada? Gedichten 1920-1977

Neuhuys, Paul. Dada! Dada? Gedichten 1920-1977. Vertaald en van een nawoord voorzien door Henri-Floris Jespers, met een frontispice van Luc Boudens. Antwerpen: Jef Meert, 2000. 173 pages. 1 Volume. [First Edition]. 17 cm. x 24 cm. Softcover. Sewn binding. Condition: Fine Plus.

isbn13: 9067713864

14,50

In stock

Product ID: 4637 SKU: SKU-0091 Categories: ,

Nederlands:

“Dada! Dada? Gedichten 1920-1977” is een poëziebundel van Paul Neuhuys, vertaald en van een nawoord voorzien door Henri-Floris Jespers, met een frontispice van Luc Boudens. Deze eerste editie werd uitgegeven door Jef Meert in Antwerpen in 2000. Het boek omvat 173 pagina’s en meet 17 cm x 24 cm. Het is uitgevoerd als een genaaide softcover en verkeert in uitstekende staat.

Paul Neuhuys (1897-1984) was een tweetalige Antwerpenaar die aan het Atheneum (Franse sectie) les volgde. Hij was slechts één jaar jonger dan Paul van Ostaijen. Vanaf zijn zestiende publiceerde Neuhuys in het Frans. Zijn dichtbundel “La source et l’infini,” die in 1914 werd uitgegeven, ontketende een schandaal: de toenmalige prefect Edward Loos zette de jonge dichter aan de deur, hetgeen leidde tot een ware opstand van zowel de Franstalige als de Nederlandstalige leerlingen. Vijf jaar later verscheen zijn tweede bundel met een voorwoord van Max Elskamp. Kort daarna leerde Neuhuys Clement Pansaers en het dadaïsme kennen via het tijdschrift en de uitgeverij “Ca ira!,” opgericht in 1920.

Gedurende meer dan zestig jaar bleef hij actief, vooral als dichter, maar ook op andere gebieden van de letteren. Hij publiceerde drie romans (1926, 1927 en 1933) en was van 1932 tot 1984 een eerder artisanale uitgever.

Na de Tweede Wereldoorlog noemde hij zichzelf een “te broze stemmer van onvertaalbare woorden, een woestijntuinier” die zich bevond “tussen de rand van de zelfmoord en de drempel van de waanzin”. In de jaren zestig, toen er zich vanuit de nieuwe stromingen een revival van het dadaïsme aftekende, toonde Neuhuys, ofschoon min of meer teruggetrokken levend, belangstelling voor jongere auteurs. In die tijd maakte hij kennis met onder andere Freddy de Vree en Henri-Floris Jespers (wiens opa Floris met Neuhuys bevriend was). Er staat in dit boek een foto van Neuhuys in 1965, geflankeerd door een jonge, ingetogen Henri-Floris, in kostuum met das, slank en met een dikke zwarte haardos. Zoals men wellicht weet, heeft Henri-Floris Jespers al eerder een aantal literair-historische beschouwingen over Neuhuys gepubliceerd, zoals in zijn boek “Genealogie van de herinnering” (The Private Press, Antwerpen).

Het boek “Dada! Dada?” bevat de Franse teksten van Neuhuys met ernaast de Nederlandse vertaling van Jespers. Het zijn acht gedichten uit “Le canari et la cerise” uit 1921; vijf gedichten uit “Le zèbre handicapé” (wat een prachtige titel, vindt u ook niet?) uit 1923; twee uit “L’arbre de Noël” uit 1927 en twee uit “Le marchand de sable” uit 1931; vier uit “La fontaine de jouvence” (1936); drie uit “Le secrétaire d’acajou” (1946); twee uit “Les archives du prieuré” (1958); niets uit de jaren zestig; een gedicht uit “Ça n’a encore une fois pas marché” (1972) en tenslotte vijf teksten uit “Octavie” van vijf jaar later. De uitgave van die 32 gedichten met vertaling dient men te zien als een hommage aan Paul Neuhuys, een poging hem uit de vergetelheid van de confidentiële literatuurgeschiedenis te redden.

De poëzie van Paul Neuhuys kenmerkt zich door humor, levendigheid en sfeer, verbittering en wanhoop met vaak aan de basis een paradoxale mengeling van emotionaliteit en vrolijkheid, van tederheid en verscheurdheid. Over zo’n lange periode van productiviteit ziet men ook zijn gedichten via lang aangehouden surrealisme evolueren naar een grotere eenvoud.

Tenslotte volgt nog een substantieel nawoord van Henri-Floris Jespers, getiteld “Mijn lach klappert als een natte vlag” (een citaat van Neuhuys), met een aantal zwart-witfoto’s.

English:

“Dada! Dada? Gedichten 1920-1977” (Dada! Dada? Poems 1920-1977) is a poetry collection by Paul Neuhuys, translated and with an afterword by Henri-Floris Jespers, featuring a frontispiece by Luc Boudens. This first edition was published by Jef Meert in Antwerp in 2000. The book comprises 173 pages and measures 17 cm x 24 cm. It is presented as a sewn softcover and is in fine condition.

Paul Neuhuys (1897-1984) was a bilingual Antwerp native who attended the Atheneum (French section). He was only one year younger than Paul van Ostaijen. From the age of sixteen, Neuhuys published in French. His poetry collection “La source et l’infini,” published in 1914, caused a scandal: the then-prefect Edward Loos expelled the young poet, leading to a true uprising of both French-speaking and Dutch-speaking students. Five years later, his second collection appeared with a foreword by Max Elskamp. Shortly thereafter, Neuhuys met Clement Pansaers and became acquainted with Dadaism through the magazine and publishing house “Ca ira!,” founded in 1920.

For more than sixty years, he remained active, primarily as a poet, but also in other literary fields. He published three novels (1926, 1927, and 1933) and was a rather artisanal publisher from 1932 to 1984.

After World War II, he referred to himself as a “too fragile tuner of untranslatable words, a desert gardener” situated “between the brink of suicide and the threshold of madness”. In the 1960s, when there was a revival of Dadaism from new movements, Neuhuys, though living somewhat reclusively, showed interest in younger authors. During that time, he met Freddy de Vree and Henri-Floris Jespers (whose grandfather Floris was friends with Neuhuys). The book features a photo of Neuhuys in 1965, flanked by a young, reserved Henri-Floris, dressed in a suit and tie, slim with thick black hair. As some may know, Henri-Floris Jespers had previously published several literary-historical essays on Neuhuys, such as in his book “Genealogie van de herinnering” (The Private Press, Antwerp).

The book “Dada! Dada?” contains Neuhuys’ French texts alongside Jespers’ Dutch translations. It includes eight poems from “Le canari et la cerise” from 1921; five poems from “Le zèbre handicapé” (what a beautiful title, don’t you think?) from 1923; two from “L’arbre de Noël” from 1927 and two from “Le marchand de sable” from 1931; four from “La fontaine de jouvence” (1936); three from “Le secrétaire d’acajou” (1946); two from “Les archives du prieuré” (1958); none from the 1960s; one poem from “Ça n’a encore une fois pas marché” (1972) and finally five texts from “Octavie” five years later. The publication of these 32 poems with translation is intended as a homage to Paul Neuhuys, an attempt to rescue him from the obscurity of confidential literary history.

Paul Neuhuys’ poetry is characterized by humor, liveliness and atmosphere, bitterness and despair, often based on a paradoxical mix of emotionality and cheerfulness, tenderness and tornness. Over such a long period of productivity, one also sees his poems evolve through long-maintained surrealism towards greater simplicity.

Finally, there is a substantial afterword by Henri-Floris Jespers, titled “Mijn lach klappert als een natte vlag” (“My laugh flaps like a wet flag,” a quote from Neuhuys), with several black-and-white photos.

French:

“Dada! Dada? Poèmes 1920-1977” est un recueil de poésie de Paul Neuhuys, traduit et avec une postface de Henri-Floris Jespers, avec un frontispice de Luc Boudens. Cette première édition a été publiée par Jef Meert à Anvers en 2000. Le livre comprend 173 pages et mesure 17 cm x 24 cm. Il est présenté en couverture souple cousue et est en excellent état.

Paul Neuhuys (1897-1984) était un Anversois bilingue qui a suivi les cours de l’Athénée (section française). Il avait seulement un an de moins que Paul van Ostaijen. Dès l’âge de seize ans, Neuhuys a publié en français. Son recueil de poèmes “La source et l’infini,” publié en 1914, a provoqué un scandale : le préfet de l’époque, Edward Loos, a expulsé le jeune poète, ce qui a conduit à une véritable révolte des élèves francophones et néerlandophones. Cinq ans plus tard, son deuxième recueil est apparu avec une préface de Max Elskamp. Peu de temps après, Neuhuys a rencontré Clement Pansaers et a découvert le dadaïsme par le biais de la revue et de la maison d’édition “Ca ira!,” fondée en 1920.

Pendant plus de soixante ans, il est resté actif, principalement en tant que poète, mais aussi dans d’autres domaines de la littérature. Il a publié trois romans (1926, 1927 et 1933) et a été un éditeur plutôt artisanal de 1932 à 1984.

Après la Seconde Guerre mondiale, il se décrit comme un “accordeur de mots intraduisibles trop fragile, un jardinier du désert” situé “entre le bord du suicide et le seuil de la folie”. Dans les années 1960, lorsqu’il y a eu une renaissance du dadaïsme provenant de nouveaux mouvements, Neuhuys, bien que vivant quelque peu reclus, a montré de l’intérêt pour les jeunes auteurs. Pendant cette période, il a rencontré Freddy de Vree et Henri-Floris Jespers (dont le grand-père Floris était ami avec Neuhuys). Le livre comporte une photo de Neuhuys en 1965, flanqué d’un jeune Henri-Floris réservé, vêtu d’un costume avec une cravate, mince avec une épaisse chevelure noire. Comme certains le savent peut-être, Henri-Floris Jespers avait déjà publié plusieurs essais littéraires et historiques sur Neuhuys, comme dans son livre “Généalogie de la mémoire” (The Private Press, Anvers).

Le livre “Dada! Dada?” contient les textes français de Neuhuys accompagnés des traductions néerlandaises de Jespers. Il comprend huit poèmes tirés de “Le canari et la cerise” de 1921; cinq poèmes de “Le zèbre handicapé” (quel beau titre, n’est-ce pas?) de 1923; deux de “L’arbre de Noël” de 1927 et deux de “Le marchand de sable” de 1931; quatre de “La fontaine de jouvence” (1936); trois de “Le secrétaire d’acajou” (1946); deux de “Les archives du prieuré” (1958); aucun des années 1960; un poème de “Ça n’a encore une fois pas marché” (1972) et enfin cinq textes de “Octavie” cinq ans plus tard. La publication de ces 32 poèmes avec traduction doit être considérée comme un hommage à Paul Neuhuys, une tentative de le sortir de l’oubli de l’histoire littéraire confidentielle.

La poésie de Paul Neuhuys se caractérise par l’humour, la vivacité et l’atmosphère, l’amertume et le désespoir, souvent basés sur un mélange paradoxal d’émotivité et de gaieté, de tendresse et de déchirement. Sur une si longue période de productivité, on voit également ses poèmes évoluer par un surréalisme maintenu longtemps vers une plus grande simplicité.

Enfin, une postface substantielle de Henri-Floris Jespers, intitulée “Mon rire claque comme un drapeau mouillé” (une citation de Neuhuys), avec plusieurs photos en noir et blanc.

Dimensions 24 × 17 cm
isbn13

9067713864