Nederlands:
In deze eerste roman van Degenhardt, de uiterst geëngageerde advocaat-chansonnier uit Hamburg, komt de levenslustige atmosfeer van zijn liederen tot uiting in een meesterlijke vertelkunst. “Lont” is een ballade over Fänä Spormann en zijn kameraden, dertien- en veertienjarige jongens die doen denken aan Tom Sawyer en Huckleberry Finn, maar dan in het Roergebied tijdens de hongerende eindfase van de Tweede Wereldoorlog in Duitsland. Ze slachten stiekem paarden, steken de lont in goederenwagons, spelen Mozarts sonate in A grote terts op de mondharmonica en werken samen met de Ondergrondse.
Halve wezen, van wie de vaders gesneuveld, omgebracht of in concentratiekampen opgesloten zijn, groeien op tussen weduwen, dwangarbeiders, vluchtelingen en verzetsstrijders in een grauwe fabriekswijk. Hoewel de nazi’s daar nog de overhand hebben, trotseren Fänä, Sugga, Viehmann, Tünnemann en Zünder hen door zeshonderd liter wijn te stelen en springstoffen en wapens te vervoeren. Hun vaste uitkijkpost en plaats van bezinning is de muur van Meurich, waar ze soms weer even kinderen kunnen zijn. In hun Elzengrot verbergen ze voortvluchtige vijanden van het Derde Rijk en beginnen ze te ontdekken wat het betekent om volwassen te worden, terwijl ze meisjes en vrouwen onder de rokken graaien. De chaos en het avontuur van hun jeugd eindigen wanneer de overlevende vaders terugkeren.
Engels:
In this debut novel by Degenhardt, the highly engaged lawyer-chansonnier from Hamburg, the lively atmosphere of his songs translates into a peak of storytelling art. “Lont” is a ballad about Fänä Spormann and his comrades, thirteen- and fourteen-year-old boys reminiscent of Tom Sawyer and Huckleberry Finn, but set in the Ruhr area during the starving final phase of Germany’s lost war. They secretly slaughter horses, ignite goods wagons, play Mozart’s Sonata in A major on the harmonica, and collaborate with the Underground.
Half-orphans, whose fathers have died, been killed, or are in concentration camps, grow up among widows, forced laborers, refugees, and resistance fighters in their bleak factory district. Although the Nazis still hold sway, Fänä, Sugga, Viehmann, Tünnemann, and Zünder defy them by stealing six hundred liters of wine and transporting explosives and weapons. Their regular lookout and place of reflection is the Meurich wall, where they can occasionally be children again. In their Elzengrot, they hide fugitive enemies of the Third Reich and begin to explore what it means to grow up, as they grope under girls’ and women’s skirts. The chaos and adventure of their youth come to an end when the surviving fathers return.